Kirjailijakuva

Libuše Moníková (1945–1998)

Teoksen Julkisivu : M.N.O.P.Q. tekijä

14 teosta 100 jäsentä 4 arvostelua

Tietoja tekijästä

Tekijän teokset

Merkitty avainsanalla

Yleistieto

Kanoninen nimi
Moníková, Libuše
Virallinen nimi
Moníková, Libuše
Syntymäaika
1945-08-30
Kuolinaika
1998-01-12
Hautapaikka
Alter St.-Matthäus-Kirchhof, Berlin-Schöneberg, Deutschland
Sukupuoli
female
Kansalaisuus
Tschechien
Syntymäpaikka
Prag, Tschechien
Kuolinpaikka
Berlin, Berlin, Deutschland
Asuinpaikat
Berlin, Germany
Koulutus
Karls-University Prag
University of Göttingen
Ammatit
Schriftstellerin
freelance writer
playwright
novelist
teacher
Suhteet
Goldstücker, Eduard (thesis advisor)
Organisaatiot
Deutsche Akademie für Sprache und Dichtung
Palkinnot ja kunnianosoitukset
Ehrengabe des Kulturkreises im Bundesverband der Deutschen Industrie (1984)
Alfred-Döblin-Preis (1987)
Franz-Kafka-Literaturpreis (1989)
Adelbert-von-Chamisso-Preis (1991)
Berliner Literaturpreis (1992)
Vilenica-Literaturpreis (1993) (näytä kaikki 9)
Roswitha-Medaille der Stadt Bad Gandersheim (1995)
Orden des Weißen Böhmischen Löwen und Masaryk-Medaille (1997)
Vilenica International Literary Prize (1993)
Lyhyt elämäkerta
Libuše Moníková was born and raised in Prague, Czechoslovakia. Although her original ambition was to become a film director, under the influence of a high school German teacher, she began German and English studies in 1963 at the Faculty of Philosophy of Charles University. In 1968, she earned her doctorate with a thesis on Brecht's adaptation of Shakespeare's Coriolanus under the direction of Eduard Goldstücker, and won a scholarship to the University of Göttingen. That year of the Prague Spring was also turning point for her, as her mother died and her country was invaded by the Soviet Union and other Warsaw Pact nations. She went to West Germany, where she met her future husband, student Michael Herzog. They married in 1970 and she took up the scholarship to Göttingen the following year. She taught at the University of Kassel and later at the University of Bremen. In 1981, she became a freelance writer. From 1991 to 1996, she was a member of the West German PEN Club. Moníková began to write fiction in German, producing works that often included fantastic and mythical elements. They also spoke of the exile that Moníková experienced as she was unable to return to her homeland. She won numerous prizes for her novels and plays, and was awarded the Czech Order of Merit and the German Cross of Merit in 1997.

Jäseniä

Kirja-arvosteluja

Ik heb niet zo heel veel boeken van Tsjechische auteurs in mijn kasten liggen: behalve het voorliggende kan ik me eigenlijk alleen die van Franz Kafka voor de geest halen, en da’s – ondanks het feit dat ze er in Tsjechië wel op staan hem als Tsjechisch te beschouwen – dan nog niet écht zo. Tsjechië was immers – zoals ik ook al meegaf in mijn bespreking van zijn Kleine vertellingen rel="nofollow" target="_top">https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/06/kleine-vertellingen-franz-kafka... - nog niet geconcipieerd toen hij in 1883 in Praag geboren werd en zou as such ook nooit tijdens zijn leven ontstaan. En toen de Eerste Tsjecho-Slowaakse Republiek het levenslicht zag, in 1918, werd hij wel automatisch Tsjecho-Slowaaks staatsburger, maar hij verbleef daar uiterst zelden: tot zijn dood in 1924 werkte hij voornamelijk in Duitsland en Oostenrijk (waar hij overleed in een sanatorium in Kierling, nabij Wenen). Hij schreef dan ook in het Duits.

Net zoals Libuše Moníková. Die werd op 30 augustus 1945, nog net voor het einde van de Tweede Wereldoorlog, geboren in hetzelfde Praag waar ook Kafka geboren werd, maar dat intussen hoofdstad van de Derde Tsjecho-Slowaakse Republiek geworden was. In die republiek werden in de jaren die daarop zouden volgen ruim drie miljoen etnische Duitsers – burgers, geen soldaten - met geweld onteigend en verdreven (iets waarvan ook in hedendaags Tsjechië nog steeds de gevolgen te zien zijn), maar dat belette niet dat Moníková van 1963 tot 1968 aan de Univerzita Karlova (tot 1918 Karls-Universität) Anglistiek en Germanistiek studeerde, er promoveerde in 1970 en in datzelfde jaar trouwde met een West-Duitse student. Gebruikmakend van haar bezoekersvisum voor de toenmalige BRD verliet ze vervolgens Tsjecho-Slowakije en verhuisde naar Göttingen (voor wie het zoekt: halverwege tussen Dortmund en Leipzig). “Die Übersiedlung geschah auch aus politischen Gründen”, staat dan te lezen op de Duitse Wikipedia (op de Nederlandstalige vind je niks over de auteur), en leidde er in ieder geval toe dat ze nooit in een andere taal dan het Duits zou publiceren.

Intussen is Moníková al bijna een kwarteeuw geleden overleden in Berlijn (waar ze begraven ligt op hetzelfde kerkhof als de gebroeders Grimm – een feit waarvan ik helaas niet op de hoogte was toen ik hún graven een aantal jaren geleden bezocht), maar de zes romans, twee essays en twee toneelstukken die ze tussen 1981 en 1997 schreef, leverden haar ook behalve onder andere twee Tsjechische onderscheidingen (van ná de val van het IJzeren Gordijn) en een Sloveense (idem, maar sneller) prijzen op als het Verdienstkreuz van de Bundesrepublik, het Arno-Schmidt-Stipendium, de Roswitha-Medaille van Bad Gandersheim, de Mainzer Stadtschreiber, de Literaturpreis van Berlijn en van Bremen, de Adelbert-von-Chamisso-Preis, de Franz-Kafka-Preis (toen nog uitgereikt in Klosterneuburg, de Oostenrijkse hoofdgemeente waartoe Kierling – zie eerder – behoort), en natuurlijk de Alfred-Döblin-Preis (bij de daaropvolgende editie uitgereikt voor het eerder door mij besproken Het sprookje van de laatste gedachte https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/04/het-sprookje-van-de-laatste-ged... van Edgar Hilsenrath) voor nog niet gepubliceerde werken, in casu dit toen (in 1987) nog te verschijnen Die Fassade.

Bij de uitreiking van die laatstgenoemde prijs, wist auteur Friedrich Christian Delius volgens de achterflap van de in datzelfde jaar bij Van Gennep verschenen Nederlandse vertaling te melden: “De façade kan als kunstenaarsroman of als dorpsroman, als historische of als politieke, als reis- of ook als geleerdenroman gelezen worden. Er zit van allemaal iets in, maar pas de ongewone mengeling van ironische parabel en serieus uitgewerkte humor verleent het boek, naast literair meesterschap, zijn politieke doorslaggevendheid.” Veel etiketjes dus, maar niet één waar het boek werkelijk onder te vatten valt, een probleem dat Martin Lüdke, die de recensie voor Der Spiegel schreef, dan ook terecht als volgt oploste: “Libuše Moníková is er met De façade in geslaagd, een fantastisch rijk, slim, humoristisch boek te schrijven, dat vele facetten heeft en vol toespelingen en verwijzingen zit. Het is een zeer serieus en tegelijkertijd een zeer komisch boek”.

Zelf niet zo van etiketjes houdend, kan ik dat citaat van Lüdke in ieder geval wél beamen, zelfs al heb ik ongetwijfeld niet álle “toespelingen en verwijzingen” begrepen. Laat ons immers wel wezen: dit boek werd gepubliceerd in 1987, maar gaat over de toestand in Tsjechië en de (rest van) het toenmalige Oostblok in 1969, de toestand zoals die was kort nadat Jan Palach zichzelf uit protest tegen de Sovjet-bezetting van Tsjecho-Slowakije in brand had gestoken (na hem kwamen nog negen anderen die hetzelfde deden, maar behalve die van Jan Zajíc, de tweede in de rij, zijn hun namen veel minder in het collectieve geheugen blijven hangen), een bezetting die dan weer het antwoord vormde op de Praagse Lente van 1968. Iedereen die een béétje geïnteresseerd is in de geschiedenis van Midden-Europa, weet wat die Praagse Lente is, kent de naam Jan Palach (en bijvoorbeeld het feit dat in Luxemburg-stad een deel van de Place d’Armes naar hem genoemd is), maar verre van iedereen (en daar reken ik mezelf toe) is op de hoogte van álle feiten waarrond die Praagse Lente draaide (uiteindelijk was het niét zo dat Alexander Dubček het communisme overboord wou gooien, hij wou het alleen maar “liberaler” maken), noch van wat na de invasie bleef hangen aan onderhuidse spanningen, of van wat er allemaal gebeurde met de hoofdpersonages. Wie daar ook niet enigszins nieuwsgierig naar is, zal dus sowieso al een deel van die “toespelingen en verwijzingen” niet begrijpen.

Enfin, de lezer hoéft niet te weten dat de “eerste secretaris” waarnaar regelmatig verwezen wordt, de secretaris die een aantal stappen terug heeft moeten zetten en uiteindelijk ergens bij het Slowaakse Staatsbosbeheer terechtgekomen is als een soort boekhouder, genaamde Dubček is, om te begrijpen dat het hier om een aan de kant geschoven hogere functionaris van de communisten gaat. Net zomin als een mens de details hoeft te weten van, bijvoorbeeld, de Slowaakse Nationale Opstand tegen de nationaal-socialisten, “een rijkelijk late en slecht georganiseerde opstand, waarbij onverwacht veel partizanen in handen van de Duitsers zijn gevallen”, om te beseffen dat daaraan óók “verzetshelden” van het laatste uur zullen deelgenomen hebben, “verzetshelden” die eventueel voorheen ook dingen zullen gedaan hebben die minder goed zouden vallen op politiek-correcte magen, zelfs al zouden er politiek-correcte verontschuldigingen voor aangedragen worden: “(…) Men zou ook kunnen zeggen dat meneer Jirse af en toe de Gestapo had geïnformeerd, maar dat was soms ook overdreven, voorzover hij, Qvietone, wist van Jirse waren maar twee joodse families uit de omgeving op grond van zijn informatie gedeporteerd, en dat waren in onze tegenwoordige betekenis eigenlijk eerder zionisten”. Net zomin als de lezer alles hoeft te weten over Akademgorodok (zoek het toch maar op) of Siberië in het algemeen om de, zij het humoristisch gebrachte, kritiek op de “academische wereld” en de Sovjet-omgang met “nationaliteiten” te begrijpen.

En de lezer hoéft ook niet per se te weten dat het kasteel van Frýdlant écht bestaat om te weten dat wat beweerd wordt aan het begin van het verhaal, dat wat de kapstok is waaraan dit verhaal opgehangen is, gewoon klopt. Maar wie, zoals ikzelf afgelopen zomer (puur toevallig – ik had dit boek mee als vakantieliteratuur naar Tsjechië, maar was me er niet van bewust dat ik de centrale plaats van handeling ook ingepland had om te bezoeken), dat kasteel gezien heeft, mét zijn toegetakelde sgraffiti en zijn stellingen, met zijn verwijzing naar Franz Kafka (die het kasteel als inspiratie voor Das Schloss zou gebruikt hebben en die op zijn beurt tot de grote inspiratiebronnen van Moníková hoorde), zal ook weten hoe reëel (en toch overdrachtelijk) dít is: “Inwendig kettert hij op Maltzahn, die deze maand al voor de tweede keer bij Monumentenzorg zit, om de desbetreffende commissie met zijn documentatie te overreden het contract nogmaals te verlengen. De oorspronkelijke bij wijze van proef toegekende twee jaar zijn nauwelijks voldoende voor de helft van de buitengevel, waarbij de binnenplaatsen niet zijn meegeteld. Dat het nodig was de termijn te verdubbelen heeft men begrepen, maar nu gaat het om een afspraak voor de volgende cyclus van vier jaar, die nu al afzienbaar is. Wanneer ze klaar zijn met de eerste ronde, is de eerste façade, waaraan ze jaren geleden zijn begonnen, al zo aangetast dat ze opnieuw kunnen beginnen. De woekeringen van salpeter en sulfaat op de pleisterlaag worden versneld door de luchtvervuiling door de industrie en houden gelijke tred met hun werk; het valt aan te nemen dat hun provisorische restauratie-opdracht zal duren tot aan de eeuwwisseling en hun een vast inkomen zal opleveren.”

‘t Is wél leuk als je wat achtergrond hebt, natuurlijk, of bereid bent daar wat aan te doen. Als een van de personages de figuur van een vrouw “registreert” en denkt aan “Maillol, Bourdelle, Renoir” of de restaurateurs een gesprek hebben over ontlasting waarin onder andere de namen Zadkine, Archipenko, Brancusi, Arp, Gutfreund, Pointsman en Dalí vallen. Als de auteur het heeft over George Sand die vergeleken met Božena Nĕmcová “niets te betekenen” heeft. Als we door de ogen van de personages naar een aantal (vooral) Japanse films (bijvoorbeeld Sanjuro of Yojimbo) kijken. Als je al ooit gehoord hebt van automaten genre de Enigmarelle, of de voedselverwerkende eend van Jacques Vaucanson, die, dixit Johann Wolfgang von Goethe https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/search/label/Johann%20Wolfgang%20von%20..., op het einde een “vederloos (…) geraamte [was], (…) de haver nog heel opgewekt [at], maar (…) die niet meer [verteerde]”. Als je je iets kan voorstellen bij “Anita Ekberg in de fontein” of de “Madonna op de trap”. Als Madame Bovary, Taras Boeljba https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2022/03/taras-boeljba-nikolaj-gogol.htm..., De kapiteinsdochter, of Aantekeningen uit een dodenhuis iets voor je betekenen. Als je weet wie of wat “Witten”, “Roden”, Anton Denikin, Nestor Machno (van wie ik overigens niet wist dat de urne bewaard wordt op het Parijse Père-Lachaise), Michail Froenze, Freiherr von Ungern-Sternberg en de Vrede van Brest-Litovsk zijn. Als Smetana geen totaal onbekende naam voor je is (of beter nog: als je weet dat ie uit een brouwersfamilie kwam) en libretto geen betekenisloos woord. Als je ooit een Thonetstoel van dichtbij gezien hebt. Als Jaroslav Hašek, Alois Jirásek, Ladislav Klíma, Leoš Janáček of Jiří Kolář meer zijn dan potentieel verkeerd uit te spreken namen. Als je weet wat Russische/Praagse eieren zijn. Als je Kafka en Dostojevski, Max und Moritz gelezen hebt. Als het Russische werk van Le Corbusier een belletje doet rinkelen. Als je weet dat de Kreutzersonate Beethoven met Tolstoj en voornoemde Janáček verbindt. Als je je mijn bespreking van De lach van Chesterton https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/2023/03/de-lach-van-chesterton-gaston-d... (van Gaston Durnez https://bjornroosebespreekt.blogspot.com/search/label/Gaston%20Durnez) nog herinnert. Enzovoort, enzoverder.

Maar ook als je die achtergrond niét hebt – en laat ons wel wezen: de mijne is ook niet zó uitgebreid -, volstaat een béétje verbeeldingskracht om bijvoorbeeld de scène waarin de restaurateurs het aan de stok krijgen met een bende bezoekers zo levendig voor je geest te kunnen halen dat je in luidop lachen uitbarst. Regelrechte slapstick: “Een portie stuivend zaagsel raakt Patera in de ogen, verblind stapt hij in het gat van een in stukken neergegooide plank en hij zakt er doorheen, van beneden proberen de staatsboeren al zijn voeten vast te grijpen, maar Orten pakt hem net op tijd vast onder zijn oksels. Een tijdlang gaat de strijd om Patera, die in een van beide richtingen moet worden getrokken. Het lukt de steigerpartij Patera te behouden, de Stadicers maken een schoen buit.”

En eveneens zonder die achtergrond kan je wonderbare samentrekkingen als deze waarderen: “Uit de kooi springt een grote, rood en grijs gevlekte kat, hij kijkt geïnteresseerd rond en begint elk meubelstuk, inclusief Podols benen, te besnuffelen.” Of: “In de hoek staat Jirses grasmaaier ter grootte van een halve maaierdorser, een lichtelijk roestig monster waarmee hij om de veertien dagen het grasveld en het gehoor van niet-doven in de omgeving attaqueert.” Of: “My za mir! Wij zijn voor de vrede! brullen de Komsomoltsy achter hen, en ze ballen hun vuisten, in vrolijke vechtstemming.” Of moppen als: “Wat is socialisme? Nu al beter leven dan over drie jaar.” Of: “Waarom zijn er nog sleeën in Tsjechoslovakije? Omdat er op Cuba geen sneeuw ligt.” Of: “Bij kameraad Pavlov was vlo. Nam kameraad Pavlov vlo, zette hem op tafel en maakte met potlood ‘tik, tik, tik’. De vlo hoorde en sprong drie keer: ‘goep, goep, goep’. Kameraad Pavlov schreef in zijn notitieboek: ‘Wanneer wij vlo op tafel zetten en met potlood tikken, springt hij.’ Toen nam kameraad Pavlov vlo, rukte hem alle poten uit, zette hem op tafel en klopte weer, ‘tik, tik, tik’. Vlo: niets. Kameraad Pavlov nam zijn notitieboek en schreef: ‘Wanneer wij vlo nemen, hem alle poten uittrekken en met potlood tik, tik, tik doen’ – indrukwekkende pauze – ‘vlo niet hoort.’”

Precies zoals je zonder die achtergrond wellicht het bijzonder avontuurlijke reisverhaal zal kunnen smaken dat onder de titel Potjomkindorpen het tweede en bijna even lange deel van het met Boheemse dorpen beginnende boek omvat, een hoofdstuk waarin de restaurateurs en een deel van hun omgeving tevergeefs proberen Japan te bereiken, niet verder raken dan Siberië, daar een tijd noodgedwongen blijven hangen, maar uiteindelijk toch quasi ongeschonden – een van hen raakt een tand kwijt omdat die een ontvanger van de Russen bevatte en de programma’s geenszins bevallen - terug in Tsjechië terechtkomen. Eigenlijk allemaal, zoals ook de recensent van Der Spiegel al aangaf, bloedserieus, maar de hele honderdtachtig bladzijden van dit hoofdstuk zijn op zijn minst tragikomisch en op vele momenten, zoals de eerder genoemde slapstick-scène, ronduit hilarisch: “Het geduldigst lijkt Nordanc, voor hem is het een echt avontuur, waarbij hij niet zozeer verontrust wordt door de privé-meloenen van de piloot die door de cabine rollen, alswel door de controles en douane-onderzoeken onderweg. De pas van Svoboda blijkt tot hun verwondering voldoende; de gelijkenis is wel niet erg groot, de kleur van de ogen, die op papier blauw heet, neigt bij Nordanc zeer bepaald naar grijs en zijn haar is eerder rossig dan donkerblond, maar het is te aanvaarden. Hij heeft zijn stekeltjeshaar laten uitgroeien en zijn oorring voor de grens eruitgeschroefd, de drie centimeter lengteverschil – Svoboda is wel een meter achtenzeventig – is te verklaren met het slinken in de loop van de dag, zonodig met beginnende ouderdom – de pas is al één keer verlengd. Zelfs het toeval van de voornaam heeft hij aan zijn kant – Antonín/Andy; voor de Russen gaat het hier om een Tsjechoslovaak [het gaat in werkelijkheid om een Luxemburger, noot van mij], een broeder dus, van die kant verwacht men geen overlopers. En spionnen hebben meestal een Zwitserse pas en een betere uitspraak.” Trouwens, later, bij een zoveelste controle, “kost [het] de vrouw moeite enige gelijkenis te constateren tussen hem en Svoboda, maar ook tussen Orten en Orten, en tussen Podol en Podol. Maltzahn probeert de uitdrukking op zijn pasfoto te imiteren, zij ziet echter alleen zijn akelige baard.”

Ik zou u nog zoveel meer kunnen vertellen én citeren, maar uiteindelijk is dit een boek dat niet samen te vatten valt, tenzij dan in de oproep: ‘Lezen, dat werk!’

Björn Roose… (lisätietoja)
 
Merkitty asiattomaksi
Bjorn_Roose | 2 muuta kirja-arvostelua | Aug 29, 2023 |
De Façade kan als kunstenaarsroman of als dorpsroman, als historiese of als politieke, als reis- of als geleerdenroman gelezen worden. De ongewone mengeling van ironiese prarbel en serieus uitgewerkte humor verleent het boek, naar literair meesterschap zijn politieke doorslaggevenheid.
 
Merkitty asiattomaksi
Baukis | 2 muuta kirja-arvostelua | Jan 16, 2010 |
Vi får följa historien om ett lag konstnärer som har som uppdrag att restaurera fasaderna på ett gammalt slott någonstans i Tjeckoslovakien. Detaljerade beskrivningar av deras arbete, inte tillräckligt intressanta karaktärer och tilldragelser, gör denna roman tråkig. Det mest (och kanse enda) intressanta är skildringen av spänningen mellan ryssar och tjecker tio år efter Pragvåren 1968. Det räcker dock inte för att höja helhetsintrycket.
 
Merkitty asiattomaksi
helices | 2 muuta kirja-arvostelua | Feb 11, 2008 |

Listat

Palkinnot

Tilastot

Teokset
14
Jäseniä
100
Suosituimmuussija
#190,120
Arvio (tähdet)
½ 3.6
Kirja-arvosteluja
4
ISBN:t
33
Kielet
9

Taulukot ja kaaviot