Kirjailijakuva

Tekijän teokset

Merkitty avainsanalla

Yleistieto

Syntymäaika
1971
Kuolinaika
-
Sukupuoli
male
Kansalaisuus
Belgium
Ammatit
church lawyer
historian
lawyer
philosopher

Jäseniä

Kirja-arvosteluja

Wat is Conservatisme? Het boekje is bijzonder theoretisch. Een duidelijk antwoord krijg je hierop niet hoewel de titel ' Het bewaren waard ' op zich hierop al een antwoord is.

In het stukje 'Stad en land' herken ik veel. Best wordt dit werkje meer dan eens gelezen om beter te begrijpen.

Spijtig van enkele taal - en stijlfouten die zijn blijven staan.
 
Merkitty asiattomaksi
Rodemail | Jul 25, 2023 |
Ik heb de gewoonte om ondertitels te vermelden boven mijn boekbesprekingen de laatste tijd wat laten varen, maar vond dat in dit geval toch wel de moeite. Omdat ik zélf in 2010 de prijs van een ander soort scheiding heb moeten betalen, vreesde ik immers een beetje andere “gescheidenen” aan te trekken met het eerste deel van de titel, en dat was niet de bedoeling. Of toch niet in de zin dat ze zich persoonlijk aangesproken zouden voelen door die titel.

Het gaat immer wel degelijk om het scheiden van twee delen van een land, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden, na een korte periode van historische hereniging (1815-1830), en is daarmee eigenlijk minstens voor álle Nederlandstaligen in het huidige Nederland en het huidige belgië van belang. Zoals de auteur van de achterflap immers aangeeft: “De prijs van de Scheiding biedt niet enkel een cijfermatige benadering. Niet alles is meetbaar. Welke gevolgen hadden de nieuwe grenzen immers voor de samenleving die vanaf 1815 was uitgebouwd? Werd daar een prijs voor betaald? Welke invloed had de Scheiding op de staats- en natievorming?”

“Bij een secessie hoort immers een schikking. Die reikt echter geen eind verder dan de regelingen rond schuldverdeling of diplomatieke erkenning”, luidt het verder (t.t.z. eerder) op die achterflap nog, maar van de “sociaaleconomische, politieke, economische en culturele audit (…) [waarvan] een balans [wordt] opgemaakt”, hebben mijns inziens toch de sociaaleconomische, politieke en economische de doorslag gegeven bij de samenstellers van dit boek. Welgeteld drie kortere hoofdstukken over de gevolgen van de scheiding in kwestie zou ik onder de noemer “culturele” of “politieke” audit” durven plaatsen, de andere vijf bestrijken voornamelijk de diplomatieke en – zeer uitgebreid – economische gevolgen. “De prijs” is dus vooral letterlijk genomen.

En dat terwijl er toch voldoende auteurs aan dit boek meegewerkt hebben om de zaak in een breder perspectief te kaderen. Naast de redacteurs Frank Judo en Stijn Van de Perre vermeld op de voorflap droegen immers ook Etienne Rooms, Jan Pauwels, Nele Bracke, Edwin Horlings, Karel Veraghtert en Els Witte hun steentje bij. Wie wat bekend is met geschiedkundige publicaties zal die laatste naam mogelijk kennen, maar ik moet eerlijk toegeven dat ik van de overige “bijdragers” alleen Frank Judo van naam kende. Goed dus dat ze achteraan in het boek, onder de nogal voor de hand liggende titel De auteurs, even voorgesteld worden, maar wie die voorstelling leest, zal meteen ook weten dat het hier in alle gevallen om wetenschappers gaat en in geen van de gevallen om mensen die ook wel eens, zoals dat heet, populair-wetenschappelijke werken schrijven. De meer dan driehonderd bladzijden die dit boek dik is (waarvan weliswaar zo’n veertig bladzijden Noten en bibliografie), zijn dan ook mogelijk niet gortdroog, maar vele ervan komen toch aardig in de buurt daarvan.

Ter illustratie van wat een beetje minder droog mag heten (ik zal mij onthouden van illustraties van het tegendeel), kan bijvoorbeeld deze paragraaf uit de Inleiding van Judo en Van de Perre tellen: “In de evolutie van het denken over een federale, confederale dan wel separatistische oplossing voor de spanningen in het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden is het de vraag in hoeverre rationele afwegingen over de prijs een rol hebben gespeeld. Alle betrokken partijen hadden natuurlijk wél een visie op de voor- en nadelen van de constructie. En daar zijn uiteenlopende motieven in te onderkennen”.

Vlotter wordt het helaas nergens en dan zijn de auteurs ook nog eens niet uitgekomen waar ze wouden uitkomen: “Losjes geïnspireerd door de oefening die René Sedillot voor de Franse Revolutie maakte, was het onze bedoeling om rond het uiteenvallen van het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden een benadering uit te werken die kon bijdragen tot het opmaken van een balans. Enigszins overmoedig spraken we in een eerste fase van een audit. We concentreerden ons vooral op aspecten die naar ons aanvoelen in de – overigens bijzonder rijk bedeelde – historiografie onderbelicht bleven. Dat levert een beeld op dat complementair met andere publicaties moet worden gezien. In die zin vormt deze publicatie een aanzet tot audit én een uitnodiging tot verder onderzoek”, schrijven Judo en Van de Perre daarover. Waarop Els Witte daar in haar slotwoord, De prijs van de Scheiding – Een stand van zaken, nog een schepje van af doet: “De prijs kan dus ruwweg al wel ingeschat worden, maar in de huidige stand van het onderzoek zijn de lacunes nog te groot om op een aantal essentiële vragen een antwoord te krijgen. Dit boek stimuleert in belangrijke mate dit onderzoek, niet enkel omdat een aantal van die vragen een antwoord krijgt, maar ook door de aandacht op deze boeiende vraagstelling te vestigen. Met een ambitieus project werd duidelijk een begin gemaakt.” Wie dus hoopte een definitief antwoord te krijgen inzake de prijs van de Scheiding is er aan voor zijn moeite.

En wat die prijs betreft, interesseert mij in alle eerlijkheid vooral het culturele gedeelte. Politiek is uiteindelijk steeds weer oude wijn in nieuwe zakken (en ja, die verschrijving is bewust), een straatje zonder eind dat er vooral op gericht is – al komen er wel eens naïevelingen in terecht die dat niet meteen door hebben en zijn er nog steeds massa’s “kiezers” met hetzelfde probleem – alles te houden zoals het in het kraam van de zelfgekozen elites past. En wat geld waard is weten we na een jaar van nog hardere inflatie dan gewoonlijk allemáál wel (ook ik als economist), maar cultuur is wat al die onzin nog net te verdragen maakt. In vroeger tijden, ook nog toen de Nederlanden weer even verenigd waren, stond godsdienst wellicht nog een trapje hoger dan die cultuur, maar daar stond dan weer tegenover dat die godsdienst zó nauw verbonden was met de politiek, dat het onderscheid nog nauwelijks te maken was.

Nu goed, ondanks dat laatste, heb ik de bijdrage van Etienne Rooms, Eendracht maakt macht? - Politieke verhoudingen in het licht van de Scheiding (1830-1839). Een synthese wél met belangstelling gelezen. Dat hoofdstuk vormt dan ook werkelijk een synthese van wat er op politiek/staatkundig vlak gebeurde in de Nederlanden vanaf Het ancien régime over de Republiek van de Verenigde Nederlandse Staten en het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden tot de Erkenning van de onafhankelijkheid en Het orangisme (met onder andere de Brits-Waalse industrieel John Cockerill in een hoofdrol en als thema verder uitgewerkt in de bijdrage van Frank Judo, In naam van orde en vooruitgang – Eigentijdse bezwaren van orangistischen huize tegen de omwenteling van 1830) en zou eigenlijk ook los van de rest van dit boek kunnen gelezen worden. Een bijzonder onderdeel van dat verhaal, dat uiteraard ook elders in het boek terugkomt, is het langdurige verzet van het Nederlandse garnizoen in de citadel van Antwerpen, maar wie daarover meer wil lezen, zou ik eerder verwijzen naar het (wél populair-wetenschappelijke, maar zeker niet minder gedegen) boek van mijn oude kameraad Jan Huijbrechts (van wie ik eerder De BOTTEN van Bach besprak) Trouw aan Oranje – Antwerpen 1830-1832.

Dat er overigens nauwelijks, of helemaal niks ten goede verandert in de politiek blijkt maar weer eens uit wat Rooms in zijn laatste paragraaf schrijft: “Ministers in deze partijregeringen waren echter steeds minder de ministers van de koning en steeds meer de ministers van hun partij. Een uiterst nefast gevolg was eveneens dat op lange termijn, door het geleidelijk ontwikkelen van een partijdiscipline onder de volksvertegenwoordigers, het politiek zwaartepunt verschoof van het parlement naar het partijbureau. Steeds meer zouden de beslissingen niet meer genomen worden op het moment van de stemming in het parlement maar waren deze beslissingen reeds voordien genomen in de partijsanhedrins.”

Partijsanhedrins die in die tijd, wellicht tot verbazing van vele naïevere lezers van nu, gelukkig wel minder in de pap te brokken hadden dan tegenwoordig wat betreft verspreiding van literatuur. Niet dat Jan Pauwels het daar over heeft in zijn bijdrage, De scheiding der geesten? - De Nederlandse taal- en letterkunde en de Belgische Omwenteling, maar een bespreker moet nu eenmaal wel zijn paragrafen aan mekaar smeden en ook de bijdrage van Pauwels behoorde voor mij tot de interessantere. Onder andere omdat hij die begint met een citaat van de Franse schrijver Stendhal (nom de plume van Marie-Henri Beyle) uit Le rouge et le noir. Chronique de 1830 waarachter hij laat volgen: “Zelden heeft een schrijver het tijdsklimaat zo treffend en actueel gevat, want de revolutie tegen het wettig gezag was al een feit voor deze woorden in november 1830 van de drukpers rolden. In juli, slechts enkele dagen na de voltooiing van de roman, werd te Parijs een andere dynastie op de troon geplaatst en – vooral – een liberale regering geïnstalleerd. Het Franse voorbeeld vond spoedig navolging en er ontstond een revolutionair domino-effect doorheen heel Europa: de Belgen kwamen in opstand tegen de Nederlanders, de Polen tegen de Russen, de Italianen tegen de Oostenrijkers, de Ieren tegen de Engelsen, in Duitsland en Engeland eiste én verkreeg de opstandige bevolking drastische bestuursvernieuwingen, en in Spanje brak ten slotte een burgeroorlog uit. Ongeveer alle Europeanen beleefden in 1830 dus een woelig jaar maar Stendhal heeft er zeker geen nadeel door geleden.” Net zomin als bijvoorbeeld, toch op de iets langere termijn, “de twee bekendste ‘slachtoffers’ van de Revolutie” en tevens “de twee belangrijkste schrijvers van hun generatie, Jan Frans Willems (1796-1846) en Prudens van Duyse (1805-1859)”. Ze kwamen, als hevige orangisten, allebei even in zwaar weer terecht, maar na een paar jaar ook weer op hun pootjes, terwijl bijvoorbeeld ook Ferdinand Augustijn Snellaert en Hendrik Conscience, die respectievelijk als “officier van gezondheid derde klasse van het Hollandse leger en (…) soldaat-vrijwilliger van het Belgische leger - letterlijk – tegenover elkaar, ieder aan zijn kant van de linies” kwamen te staan, elkaar na de Scheiding ook nooit meer om zeep hebben willen helpen.

Trouwens, “In de kringen van de jonge Vlaamse literatoren oogstte (…) [Karel Lodewijk] Ledeganck, tijdens het Verenigd Koninkrijk nochtans ambtenaar en orangist, kritiek naar aanleiding van zijn lofzang op de Belgische onafhankelijkheid”, maar “dergelijke oprispingen werden minder frequent en geleidelijk aan hebben alle auteurs zich geconformeerd aan het nieuwe staatsbestel, dat hen daartoe actief heeft aangemoedigd door de toekenning van ambten, lintjes en (ere)functies in geleerde genootschappen”. Ook wat dat betreft is er onder “kunstenaars” weinig veranderd: ze spreken het woord van degenen wiens brood ze eten.

Maar dan komt de lezer, letterlijk, bij de cijfers terecht en vanaf het door Nele Bracke geschreven hoofdstuk, Een land in cijfers – De rol van de overheidsstatistiek in de opbouw van België, 1830-1850, heb ik dan ook nog nauwelijks aantekeningen gemaakt. In dát hoofdstuk bijvoorbeeld alléén dat een gedegen kennis van het Frans noodzakelijk is om het te lezen. Franstalige bronnen worden ook in het Frans geciteerd en het aantal noch de lengte van die citaten is in dit hoofdstuk en in het tweede van de hand van Stijn Van de Perre, ‘Niets is in materie van financie nadeeliger dan variabiliteit’ – De weerslag van de Scheiding op de overheidsfinanciën in België (1830-1840) beperkt te noemen, laat staan dat ze op Jip-en-Jannekeniveau zouden geschreven zijn.

In het volgende hoofdstuk, dat van Edwin Horlings, Een batig slot? - De economische oorzaken en gevolgen van de Scheiding, heb ik dan weer vooral passages aangeduid waar de auteur benadrukt dat “het traditionele beeld van de economische geschiedenis van Nederland en België in de negentiende eeuw”, met “een stagnerende en verouderde economie tegenover een jonge industrialiserende natie” verre van helemaal correct is: “Het tempo waarmee de Nederlandse economie in de negentiende eeuw groeide was bijzonder gelijkmatig. In tegenstelling tot het oude beeld was ook voor 1850 al sprake van groei. Nederland bleef één van de rijkste landen ter wereld en grafiek 1 laat zien dat Nederland tussen 1815 en 1840 zijn voorsprong op België zelfs vergrootte van ca. 25% in 1815 tot ca. 40% in 1840.” En: “Tijdens de tweede periode van industrialisatie (1850-1870) vond een (…) verschuiving plaats waarin het aandeel van de industrie [in belgië, noot van mij] steeg van 38% naar 49% en dat van de landbouw daalde van 21% naar 14%. De Nederlandse economie ontwikkelde zich in tegengestelde richting: tussen 1836 en 1870 nam de landbouw geleidelijk in aandeel toe, terwijl de industrie relatief afnam. Nederland leek zodoende te desindustrialiseren”, maar “Ondanks deze structurele verschillen leken Nederland en België in 1913 uiteindelijk sterk op elkaar. België was meer industrieel en Nederland meer agrarisch, maar in de meeste opzichten waren de twee landen vergelijkbaar”.

En uit Wie krijgt de schuld? - De diplomatieke strijd rond de financiële gevolgen van de Scheiding (1830-1843), het eerste hoofdstuk van de hand van Stijn Van de Perre, onthoud ik, behalve dat die diplomatieke strijd oneindig lang duurde (dertien jaar om precies te zijn), voornamelijk dit uit de Conclusie: “Eens de ban gebroken was en Willem I zich noodgedwongen neerlegde bij de XXIV Artikelen, verkreeg België nog een aanzienlijke forfaitaire reductie van het schuldaandeel. Uit de houding van de mogendheden bleek vooral dat ze het dossier nu eindelijk wilden afsluiten. Het had lang genoeg aangesleept. Voor de concrete invulling van de schuldafspraken dienden Nederland en België in een gemengde commissie zelf te zorgen. De Conferentie stelde zich enkel borg voor de loyale uitvoering van de bepalingen in de overeenkomst van 1839. Als het op betalen aankwam, probeerde de Belgische overheid de zaak toch nog verder te rekken. De eerste jaren bleek het niet zo eenvoudig om zomaar de nodige middelen te genereren en liepen de overdrachten vertraging op.”

Ten slotte zou ik natuurlijk ook nog enige aandacht kunnen besteden aan Antwerpen, maar de auteur van het hoofdstuk De Belgische revolutie en de Haven van Antwerpen – Een catastrofe én een zegen, Karel Veraghtert, heeft dat al een kleine twintig bladzijden lang gedaan in dit boek en da’s méér dan genoeg, net zoals die vijfenveertig bladzijden van Stijn Van de Perre over De weerslag van de Scheiding op de overheidsfinanciën in België (1830-1840), waarnaar ik al eerder verwees. Maar van geld heeft de belgische staat, blijkens dat hoofdstuk, nooit genoeg gehad: “Dankzij de revolutie vielen heel wat van die uitgaven weg. Bovendien wenste het Voorlopig Bewind komaf te maken met de overdreven geachte bezoldigingen van de hoge staatsambtenaren. Dat leverde eveneens een aardige besparing op. De administrateur-generaal raamde zijn uitgavenbegroting voor 1831 op iets meer dan 27 miljoen gulden, of nauwelijks één derde van wat onder Nederlands bewind aan de orde was. Na de aanstelling van Charles de Brouckère tot administrateur-generaal van Financiën kreeg het Nationaal Congres een heel ander beeld voorgeschoteld. In een nieuw begrotingsontwerp voor de uitgaven in het eerste semester van 1831 luidde hij de alarmklok. Er was heel dringend geld nodig, veel geld. De Brouckère drong er bij het Congres op aan om zonder uitstel en in blind vertrouwen bijna 22 miljoen gulden toe te kennen.” En als het geld niet goedschiks werd afgegeven, dan maar kwaadschiks: “Coghen gaf toe dat hij in een rondschrijven had gesteld dat, als ze [een aantal vermogende burgers, noot van mij] niet intekenden op de vrijwillige lening, ze een gedwongen lening mochten verwachten. Al ontkende hij dat er van enige chantage sprake kon zijn.” En: “Bij wet van 21 oktober 1831 volgde nog een tweede gedwongen (korte termijn)lening van 10 miljoen gulden (21 miljoen frank). Deze keer gebeurde dat echter zonder interest.” Zelfs “de accijns op het geslacht” werd niet geschrapt, dixit Van de Perre, al durf ik er van uitgaan dat hij, gezien het in de context over het slachten van dieren gaat, daarmee een accijns op het slachten bedoelt, iets waar ik in onze tijden en gezien de tegenwoordige omgang met sommige geslachten niet meer zo zeker van zou zijn.

Om kort te gaan: ja, een aantal hoofdstukken van dit boek zijn interessant, maar tenzij u een cijferfetisjist bent, geldt dat niet voor het overgrote deel ervan. Ik zou dan ook voor een scheiding van de hoofdstukken durven pleiten, waarbij van de minder interessante nog steeds de conclusies kunnen behouden blijven.

Björn Roose
… (lisätietoja)
 
Merkitty asiattomaksi
Bjorn_Roose | 1 muu arvostelu | Mar 22, 2023 |
Een welkome analyse van de financiële gevolgen van 1830. Het beeld van hoe het zou geweest zijn indien.. kan vanzelfsprekend niet gegeven worden, speculatieve bespiegelingen zijn immer gewone SF. Opmerkelijk is wel de vaststelling dat nadelen ook voor staten omgebogen kunnen worden in opportuniteiten. Speculatieve interpretaties moeten onvermijdelijk met de voordelen van de jonge aparte belgische staat rekening houden.
 
Merkitty asiattomaksi
RogerVerhiest | 1 muu arvostelu | Dec 6, 2008 |

You May Also Like

Associated Authors

Nele Bracke Contributor
Els Witte Contributor
Etienne Rooms Contributor
Jan Pauwels Contributor
Karel Veraghtert Contributor
Edwin Horlings Contributor

Tilastot

Teokset
7
Jäseniä
21
Suosituimmuussija
#570,576
Arvio (tähdet)
½ 3.3
Kirja-arvosteluja
3
ISBN:t
9
Kielet
1